Molenbediening

Voordat De Nieuwe Molen met zijn wieken kan draaien heeft de molenaar nog een hoop werk te verzetten.
Allereerst moet bepaald worden uit welke richting de wind waait en dient de kap op de molen in een zodanige stand te staan, dat de wieken het best de wind kunnen vangen. Dit heet in molentaal “kruien”.
De Nieuwe Molen heeft voor het kruien een kruilier onderaan de staart. Door het binnenhalen van de kruikabel met de lier wordt de staart met de kap opzij getrokken en komen de wieken in een andere positie.

Als de wieken in de gewenste richting staan, bepaalt de molenaar hoeveel zeil hij op de wieken denkt nodig te hebben om de wieken met een aanvaardbare snelheid te kunnen laten draaien.
Voordat een zeil goed gespannen kan worden, moet de molenaar eerst naar boven klimmen om de “Kikkerlijn” achter de haakjes op de roede te leggen. Na het vastknopen van andere lijnen van het zeil (zie rechter foto) aan het lattenwerk van de wiek kan de volgende wiek opgezeild worden.
Bij zwakke wind (vanaf windkracht 2) dienen alle 4 de wieken opgezeild te worden. Bij meer wind kan volstaan worden met minder of geen zeil.

Als de molen draait is het zaak dat de molenaar de veranderingen in het weer en de reactie daarop van de molen nauwgezet in de gaten blijft houden. Wanneer de wind van richting verandert (linksom = krimpen, rechtsom = ruimen) verliest het wiekenkruis snelheid. Ook kan het zijn dat alleen de kracht van de wind verandert. In dit geval moet de molenaar zeil minderen (zwichten) of zeil erbij leggen.
Om te kunnen malen, moet eerst het maalgoed naar de steenzolder worden gebracht. Dit kan op twee manieren: met het luiwerk of met de elevator.
Het luiwerk is een hijswerk boven in de molen, welke d.m.v. een soort slipkoppeling verbonden kan worden met de op de wind draaiende koningsspil. Voor de veiligheid wordt bij het hijsen van de zware zakken met graan een z.g.n. luimat gebruikt.
De elevator is een soort baggermolen-systeem met een lange rubberen band waarop kleine schepjes zitten. Het graan gaat in de schepjes naar boven en valt dan in een graansilo. Deze wordt door een elektromotor aangedreven.

Wanneer de molenaar gaat malen, zet hij eerst de molen stil, koppelt de gewenste steenspil met het spoorwiel en zet voor meer vermogen eventueel meer zeil bij. Door de draaiende spil wordt de schuddebak steeds heen en weer gestoten waardoor het te malen graan gedoseerd in het middengat (kropgat) van de bovenste steen (loper) valt (zie foto). Een zolder lager staat de molenaar bij de maalbak om het gemalen product te beoordelen.

Tijdens het malen slijten de molenstenen een heel klein beetje af. Wanneer er lange tijd gemalen is, moeten de stenen weer “gescherpt” worden. De houten maalkuip wordt dan verwijderd en met de steenkraan wordt de bijna 1000 kg zware loper van de ligger opgetild en op zijn kop naast de ligger gelegd. Op de ligger ziet u op de linker foto de restanten van het laatst gemalen graan, rechts is de loper schoon gemaakt en gereed om verder gekanteld te worden. Het is de bedoeling dat de kerven in de steen met een zgn. bilhamer (zie foto links) uitgediept worden. Het kussentje moet de knieĆ«n van de molenaar heel houden.

Als de molenaar naar huis gaat, worden de zeilen als een worst opgerold en aan de betreffende wiek geklampt. Daarna worden diverse veiligheidsmaatregelen getroffen, waardoor er nog maar een minimale kans bestaat dat de molen onbeheerst kan gaan draaien. De stalen roede die vertikaal staat wordt letterlijk aan de ketting gelegd en meteen daarna wordt de kabel van de bliksemafleider aan deze roede gekoppeld.